DE WIJSHEID VAN EEN KIND

Hendrik Hoogendoorn

Het is rond de 31/32 graden. Ik zit in de schaduw van twee parasols heerlijk op mijn balcon van de zomer te genieten. Op het fietspad direct beneden mij is een stratenmaker bezig enkele door boomwortels omhoog gekomen tegels te herstellen. Aleer hij de tegels weer netjes op hun plaats kan tegelen is hij letterlijk in het zweet zijns aanschijns de lastig geworden boomwortel aan het wegkappen.

Op het bankje naast de bushalte zit pal in de zon een vrouw. In haar directe omgeving speelt een blond gekruld jongenskopje. Hij kijkt met interesse naar alles wat zich in zijn omgeving afspeelt. Het kereltje kijkt een tijdje naar de zwaar zwoegende en zwetende stratenmaker en vraagt dan op de man af; "waarom werk jij zo hard als het zo warm is?". De stratenmaker, enigszins onwillig, antwoordt niet direct, dus stelt het kereltje nogmaals zijn vraag. Al zwetend kijkt de man het kleine kereltje aan en zegt; "ik moet het fietspad maken, anders vallen de mensen". De kleine man heeft niet lang nodig om na te denken. Zijn antwoord komt onmiddellijk. "Dan kun je toch beter werken als het nacht is, dan is het niet zo warm". De stratenmaker geeft geen antwoord en het kleine manneke kijkt zoekend om zich heen. Hij ziet niet echt belangrijke dingen op het op dat moment lege Stationsplein. Ik zie dat hij omhoog kijkt en mij ziet zitten. Zijn snoet onder het krullende koppie begint te stralen. Hij heeft een nieuw slachtoffer gevonden voor zijn nieuwsgierigheid. "Wat doe jij" vraagt hij me met zijn hoofd in de nek. Ik zeg dat ik lekker zit te luieren en van mijn kopje koffie zit te genieten. Zijn daaropvolgende conclusie getuigt van een verbluffende wijsheid voor zo'n klein kereltje, want hij zegt:

"Dat is fijner dan straten maken hé"?

Waarna hij met zijn mama in de inmiddels gearriveerde bus naar Emmeloord stapt.

Revitalis

HANNES

Laatst was ik in Rommeldam en zag ik Hannes lopen.
Zo als gewoonlijk liep hij op klompen. Het had net behoorlijk geregend en hij maakte er een spelletje van zo door de plassen te lopen dat het spatte. Een juist passerende heer van stand, Bommel genaamd, kreeg wat spatten tegen zijn geruite jas en begon behoorlijk op te spelen. Hij riep zijn jonge vriend, ene Poes om Hannes tot de orde te roepen, maar Hannes trok zich er niets van aan. Ook zijn eigen broek en kousen werden nat en hoewel zijn moeder ook al riep "Hannes laat het hoor", ging Hannes dapper door en liet zich niet morren.

De natgespatte Heer van stand hief een vermanende vinger in de hoogte, maar Hannes zag het al niet meer. Hij was, op weg naar school inmiddels bij de tuin van Jantjes vader aangekomen en zag daar, net als Jantje eerder op de dag, pruimen hangen. Ze leken wel zo groot als eieren en ook Hannes wilde er wel een paar plukken. Hij wist donders goed dat ook zijn vader dat verboden had, maar ja, dacht Hannes; "aan een boom zo volgeladen mist men twee, drie pruimpjes niet". Voor hij echter zijn snode plannen ten uitvoer kon brengen zag hij Jetje aankomen. Hij wist dat Jetje jarig was. Ze had hem uitgenodigd om samen met haar alle kinderen van de klas te trakteren. Jet had een lekkernij uitgekozen waar ze zelf ook dol op was. Ze trakteerde op ulevellen en had zoveel gekocht dat ieder er minstens twee kreeg.
Onderweg naar school namen ze er alvast ieder 1 want och er waren er zoveel, er bleef nog genoeg over. Toen ze op school kwamen was het zakje met ulevellen angstwekkend leeg geworden en Jetje begon te huilen.

Hannes maakte zich ijlings uit de voeten, want huilen was iets voor meiden.
Hij hoorde immers bij de club die zich de ferme jongens stoere knapen noemde en die nooit suffend langs de kant stonden. Hij was net als zijn kameraadjes, welgeschapen en met elkaar waren ze steeds van zessen klaar. Er vloeide Neerlands bloed door hun aderen en ze zouden dan ook naar zee gaan. Als matroosje, vlug en net heeft Hannes samen met Michiel voet aan boord gezet, want dat hoorde zo. Ze gingen naar Oostinjen en naar de west en dat beviel ze opperbest hojo. Uiteindelijk werd Michiel Admiraal en raakte hij Hannes als kameraad kwijt. Jaren later liep Hannes nog steeds te zingen: Kameraadje leef je nog, ik heb het eten opgegeten maar het drinken voor je laten staan, maar toen was Michiel al gesneuveld in een woeste zeeslag.
Uiteindelijk heeft Hannes oud en der dagen zat de pijp aan Maarten gegeven en werd hij onder het zingen van het bekende lied “Tattemetoffejongeszijndatwillewewete” naar zijn laatste rustplaats gedragen. Hij heeft door de jaren heen op zeer veel schoolkinderen een blijvende en onuitwisbare indruk achter gelaten. Er is zelfs een liedje over hem geschreven maar datwilmeeffeniettebinneschiete. Ach ja, natuurlijk, Hannes loopt op klompen !! Dat we nog maar vaak zijn lied mogen zingen.

Proost!
Revitalis